Hoe begin je aan het bespreken van een boek dat 1000 jaar geschiedenis behandelt in nog geen vijfhonderd bladzijden? Wel, misschien met de vaststelling dat 500 bladzijden toch wel héél weinig is om 1000 jaar geschiedenis in te proppen. Uiteraard heeft de auteur, die allicht niet echt álles wou vertellen, de bedoeling gehad te selecteren en zo aan niet meer dan een 500-tal bladzijden te komen, maar hoé selecteer je?
Ik zou op die vraag niet meteen antwoord kunnen geven, maar auteur Marc Gevaert heeft als kapstok de maanden gebruikt: een viertal gebeurtenissen in januari, een vijftal in maart, een drietal in juli, enzovoort. Als kapstok, inderdaad, want het allereerste hoofdstuk, De dood van Karel de Stoute en het einde van de Bourgondische droom heeft dan wel als datum 5 januari 1477 meegekregen, maar die datum slaat echt alleen maar op de dood van Karel de Stoute. Alle stukken binnen dat hoofdstuk spelen zich natuurlijk ergens in de buurt van 1477 af, maar dat dit hoofdstuk – na een korte inleiding – begint in 1361 maakt duidelijk dat “ergens in de buurt van” wel bijzonder relatief kan zijn. En zo is dat met alle hoofdstukken: geen punt in de tijd, maar een periode.
Zoals dat met geschiedenis gaat, toch als ze grotendeels vanuit het klassieke standpunt verteld wordt (dus met de groten der aarde in de hoofdrol en de rest van de wereld in een bijrolletje, als de rest van de wereld al meespeelt), is ze ook enigszins gebonden aan een plaats in de ruimte. En ik ga me heus niet dik maken over enig eurocentrisme – per slot van rekening heeft Europa een zeer belangrijke rol in de geschiedenis gespeeld (na 1945 was die ook grotendeels uitgespeeld helaas) –, maar als je je boek als titel De dagen van het millennium meegeeft, verwacht ik toch een iéts bredere kijk. Ja, de Turken komen in beeld, maar die hebben heel lang hele stukken van Europa bezet. En de Russen/Sovjets mogen ook meedoen, maar Eurazië vormt op een aantal manieren wel degelijk een geheel en de Sovjets hebben hetzelfde gedaan als de Turken: hele stukken van Europa bezet. Maar Afrika komt toch ook ter sprake? En India? En Israël? En Latijns-Amerika? En de Verenigde Staten? Ja, als onderdeel van de Europese koloniale geschiedenis. De enige hoofdstukken in het boek die niet al te veel met Europa te maken hebben, zijn die over het rijk van de grootmogols, de Mongolen, Japan (rond de vorige eeuwwisseling, in China, en tijdens de Tweede Wereldoorlog), de Amerikaanse Burgeroorlog, de oprichting van Saoedi-Arabië (en dan nog) en de uitroeping van de Chinese Volksrepubliek. Zelfs als je ruimhartig telt nog geen tien hoofdstukken op een totaal van 52, da’s gene vette.
Maar goed, een mens moet keuzes maken en het boek moet ook nog enige kans maken om verkocht te worden. In Europa. Meer bepaald in de Nederlanden. Hier spreekt de geschiedenis van Keizer Karel, Godfried van Bouillon, of Johan van Oldenbarnevelt meer aan dan die van pakweg Keizer Haile Selassie, Crazy Horse of Confucius. En als je in een tiental bladzijden de opgang naar nationaal-socialistisch Duitsland, de vereniging van Italië of het begin van de Eerste Wereldoorlog wil samenvatten, heb je ontegensprekelijk het voordeel dat je Nederlandstalige publiek daarvan doorgaans al wat voorkennis heeft, wat niet kan gezegd worden over bijvoorbeeld de Russische burgeroorlog (Gevaert vertelt die in één zin: “Lenin en Trotski zouden nog drie jaar nodig hebben eer de macht van de communisten in heel het vroegere tsarenrijk was gevestigd.”), opkomst en ondergang van het Songhairijk, of de Indonesische archipel vóór de kolonisering.
Laat deze inleiding dus een milde kritiek zijn op vooral de keuze van de titel, niet zozeer op de inhoud van het boek (voor die 52 hoofdstukken en de selectiviteit geeft Marc Gevaert trouwens ook een uitleg in zijn inleiding). Want de auteur, voormalig VRT-journalist, heeft wel degelijk een interessant en goed leesbaar werk bij mekaar geschreven. Daar is tegenwoordig wat geschiedenisboeken betreft niet meer echt gebrek aan, maar De dagen van het millennium gaat dan weer breder dan de meeste van de boeken die je vindt in de boekhandel. Het is voor mij bijvoorbeeld de aanleiding geweest om De Graven van Vlaanderen (861-1384) van Edward De Maesschalck en De kruisvaarders – De strijd om het Heilige Land van Dan Jones te kopen omdat ik me “van de slag” wat meer wou verdiepen in die specifieke geschiedenissen. De grote verdienste van een boek als De dagen van het millennium ligt mijns inziens dan ook net daarin: mensen die een vage belangstelling hebben voor geschiedenis of een grotere belangstelling maar een niet erg gespecialiseerde bibliotheek, geïnteresseerd krijgen in bepaalde stukken geschiedenis en de honger wakker maken naar méér.
Dat wil echter niet zeggen dat Gevaert geen oog heeft gehad voor details. Als hij het in De dood van Karel de Stoute en het einde van de Bourgondische droom bijvoorbeeld heeft over het door de Zwitsers plunderen van het hertogelijke kamp in Grandson, dan schrijft hij: “Bij de buit zat de Florentijn, een diamant van 139 karaat die door een jongen werd gevonden. Hij gooide hem eerst weg en verkocht hem later voor drie frank. De Florentijn kwam achtereenvolgens in het bezit van Ludovico de Moor, hertog van Milaan, van paus Julius II, van de groothertogen van Toscane en uiteindelijk van de Oostenrijkse keizers. In 1955 werd de steen verkocht aan een rijke Amerikaan. Een andere diamant, de Sancy, is eigendom geworden van de Indische maharadja van Patiala. Enkele andere bekende diamanten gingen definitief verloren. Vermoedelijk zijn ze gekliefd”. Dat is het soort petite histoire dat de grote verhalen kruidt, nietwaar?
Datzelfde hoofdstuk eindigt hij trouwens met nog een ander stukje petite histoire. Niet zo petite voor wie een fixatie heeft op de zogenaamde Nieuwe Orde, maar in de rand van déze geschiedenis wel: “Het idee van een Middenrijk tussen Frankrijk en Duitsland behoorde echter voorgoed tot het verleden, al droomden de leden van het Verdinaso, het Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen van Joris Van Severen, nog tot in de jaren dertig van onze eeuw hun Bourgondische droom.”
Af en toe is het evenwel een beetje uitkijken met dat soort dingetjes bij Gevaert. Als hij in Keizer Karel treedt af als koning van Spanje schrijft dat “elk Vlaams dorp dat zichzelf respecteert een liefst boertig verhaal over de goede keizer Karel” heeft, moet hij toch wel weten dat hij méér dan een beetje overdrijft. En als hij in De Vrede van Carlowitz en het einde van de Ottomaanse macht vertelt dat “van onverdraagzaamheid (…) aanvankelijk geen sprake [was], zeker in de beginperiode werd de islam niet opgedrongen”, dan weet je dat hij daarin geschiedkundigen als Raymond Detrez volgt (zie mijn bespreking van diens De Balkan – Een geschiedenis), maar vergeet te vermelden dat de “verdraagzaamheid” er wél van begin af aan in bestond de christenen als tweederangsburgers te behandelen. Of zoals Detrez schrijft: “dat niet-moslims, in casu christenen, geen nieuwe kerken of kloosters mogen bouwen en bouwvallige niet mogen herstellen, dat ze hun godsdienst niet openlijk mogen belijden, niemand tot het christendom mogen bekeren en niemand mogen verhinderen zich tot de islam te bekeren, aan moslims respect moeten tonen, niet de kledij van moslims mogen dragen, geen gezadelde dieren mogen berijden [niet met gemotoriseerd vervoer rijden, vertaald naar tegenwoordige tijden, noot van mij] en wapens dragen, geen gefermenteerde drank mogen verkopen, niet in de buurt van moslims mogen begraven worden en geen huizen mogen bouwen die hoger zijn dan die van moslims”. Later nog verstrengd tot: “kledingvoorschriften (...) om niet-moslims duidelijker van moslims te onderscheiden (...) Kerken gebouwd na de komst van de islam moesten worden afgebroken en een tiende van de woonhuizen van christenen geconfisqueerd en omgebouwd tot moskeeën. Niet-moslims mochten geen openbare functies bekleden waarbij ze gezag uitoefenden over moslims en ze mochten geen islamitische scholen bezoeken”.
Af en toe is het boek, ten slotte, ook al een beetje achterhaald. Het is nu eenmaal gepubliceerd in 2000 en heeft het over de jaren 1000-2000, maar als je een zin leest als “Afrika wordt aan het begin van de nieuwe eeuw bedreigd door een bijkomende ramp”, dan klinkt dat alsof dat nú nog steeds zou moeten gelden (we zijn per slot van rekening nog maar 2020) en als die “bijkomende ramp” dan aids blijkt te zijn, dan weet je dat die ramp bijlange niet meer voorstelt wat ze toen aan potentieel had en dat Gevaert er beter de doemdenkers van tussen gelaten had: die voorspelden toen, zo schrijft hij, “dat grote delen van Afrika in het volgende millennium alleen nog maar bewoond zullen zijn door weeskinderen en grootouders en zo goed als geen actieve bevolking meer zullen hebben”. Daar is nog steeds een kans op, maar dat zal dan eerder aan een massale exodus richting Europa liggen dan aan aids.
Nu goed, als een geschiedenisboek zich waagt aan het voorspellen van de toekomst gebeuren zo’n dingen. Net zoals objectiveit niet altijd vanzelfsprekend is als wie dan ook zich waagt aan het schrijven van geschiedenis. Gevaert zegt in zijn inleiding dan wel dat hij “geen historicus (…) [is] maar een geïnteresseerde leek”, maar af en toe zou de “geïnteresseerde leek” zijn linkse oriëntatie iets minder hard mogen laten meespelen. Het is niet meteen een probleem bij de verder van ons afgelegen stukjes geschiedenis, maar van zodra Gevaert in de buurt van de twintigste eeuw komt, gaat het vrij hard opvallen.
Maar ik vergeef het hem omdat hij met De dood van Laura en het begin van de pestepidemie mooi aantoont wat voor een waanzin de crisis die veroorzaakt is voor de “bestrijding” van covid-19 wel is als we de effectieve sterftekans aan dat laatste even tegenover de sterftekans aan de pest in de middeleeuwen stellen en de verzorgingsmogelijkheden van nu tegenover die van toen. Ter illustratie: “Begin 1348 kreeg ook Venetië een lading binnen uit de Krim en er volgde een herhaling van wat er in Messina gebeurd was. De lente was inmiddels in het land en met de warmte breidde het aantal ziektegevallen zich in een razend tempo uit, niet alleen op Sicilië en in Venetië, maar in heel Italië. In Venetië stierven er tot zeshonderd mensen per dag. De lijken werden opgehaald en naar onbewoonde eilanden in de uithoeken van de lagune gebracht, daar was de kans op verdere verspreiding van de ziekte het kleinst. Die manier van werken kon maar korte tijd worden volgehouden. De ‘Corpi morti! Corpi morti!’ roepende ophalers van lijken waren de eersten om op hun beurt te worden besmet”. Zover kwam het natuurlijk niét met de “Bring out your dead”-roepers in Monty Python and the Holy Grail, maar daar deed dat laatste me aan denken. Weet ik meteen ook waar John Cleese en zijn compagnons dát idee vandaan haalden ...
Ik zou op die vraag niet meteen antwoord kunnen geven, maar auteur Marc Gevaert heeft als kapstok de maanden gebruikt: een viertal gebeurtenissen in januari, een vijftal in maart, een drietal in juli, enzovoort. Als kapstok, inderdaad, want het allereerste hoofdstuk, De dood van Karel de Stoute en het einde van de Bourgondische droom heeft dan wel als datum 5 januari 1477 meegekregen, maar die datum slaat echt alleen maar op de dood van Karel de Stoute. Alle stukken binnen dat hoofdstuk spelen zich natuurlijk ergens in de buurt van 1477 af, maar dat dit hoofdstuk – na een korte inleiding – begint in 1361 maakt duidelijk dat “ergens in de buurt van” wel bijzonder relatief kan zijn. En zo is dat met alle hoofdstukken: geen punt in de tijd, maar een periode.
Zoals dat met geschiedenis gaat, toch als ze grotendeels vanuit het klassieke standpunt verteld wordt (dus met de groten der aarde in de hoofdrol en de rest van de wereld in een bijrolletje, als de rest van de wereld al meespeelt), is ze ook enigszins gebonden aan een plaats in de ruimte. En ik ga me heus niet dik maken over enig eurocentrisme – per slot van rekening heeft Europa een zeer belangrijke rol in de geschiedenis gespeeld (na 1945 was die ook grotendeels uitgespeeld helaas) –, maar als je je boek als titel De dagen van het millennium meegeeft, verwacht ik toch een iéts bredere kijk. Ja, de Turken komen in beeld, maar die hebben heel lang hele stukken van Europa bezet. En de Russen/Sovjets mogen ook meedoen, maar Eurazië vormt op een aantal manieren wel degelijk een geheel en de Sovjets hebben hetzelfde gedaan als de Turken: hele stukken van Europa bezet. Maar Afrika komt toch ook ter sprake? En India? En Israël? En Latijns-Amerika? En de Verenigde Staten? Ja, als onderdeel van de Europese koloniale geschiedenis. De enige hoofdstukken in het boek die niet al te veel met Europa te maken hebben, zijn die over het rijk van de grootmogols, de Mongolen, Japan (rond de vorige eeuwwisseling, in China, en tijdens de Tweede Wereldoorlog), de Amerikaanse Burgeroorlog, de oprichting van Saoedi-Arabië (en dan nog) en de uitroeping van de Chinese Volksrepubliek. Zelfs als je ruimhartig telt nog geen tien hoofdstukken op een totaal van 52, da’s gene vette.
Maar goed, een mens moet keuzes maken en het boek moet ook nog enige kans maken om verkocht te worden. In Europa. Meer bepaald in de Nederlanden. Hier spreekt de geschiedenis van Keizer Karel, Godfried van Bouillon, of Johan van Oldenbarnevelt meer aan dan die van pakweg Keizer Haile Selassie, Crazy Horse of Confucius. En als je in een tiental bladzijden de opgang naar nationaal-socialistisch Duitsland, de vereniging van Italië of het begin van de Eerste Wereldoorlog wil samenvatten, heb je ontegensprekelijk het voordeel dat je Nederlandstalige publiek daarvan doorgaans al wat voorkennis heeft, wat niet kan gezegd worden over bijvoorbeeld de Russische burgeroorlog (Gevaert vertelt die in één zin: “Lenin en Trotski zouden nog drie jaar nodig hebben eer de macht van de communisten in heel het vroegere tsarenrijk was gevestigd.”), opkomst en ondergang van het Songhairijk, of de Indonesische archipel vóór de kolonisering.
Laat deze inleiding dus een milde kritiek zijn op vooral de keuze van de titel, niet zozeer op de inhoud van het boek (voor die 52 hoofdstukken en de selectiviteit geeft Marc Gevaert trouwens ook een uitleg in zijn inleiding). Want de auteur, voormalig VRT-journalist, heeft wel degelijk een interessant en goed leesbaar werk bij mekaar geschreven. Daar is tegenwoordig wat geschiedenisboeken betreft niet meer echt gebrek aan, maar De dagen van het millennium gaat dan weer breder dan de meeste van de boeken die je vindt in de boekhandel. Het is voor mij bijvoorbeeld de aanleiding geweest om De Graven van Vlaanderen (861-1384) van Edward De Maesschalck en De kruisvaarders – De strijd om het Heilige Land van Dan Jones te kopen omdat ik me “van de slag” wat meer wou verdiepen in die specifieke geschiedenissen. De grote verdienste van een boek als De dagen van het millennium ligt mijns inziens dan ook net daarin: mensen die een vage belangstelling hebben voor geschiedenis of een grotere belangstelling maar een niet erg gespecialiseerde bibliotheek, geïnteresseerd krijgen in bepaalde stukken geschiedenis en de honger wakker maken naar méér.
Dat wil echter niet zeggen dat Gevaert geen oog heeft gehad voor details. Als hij het in De dood van Karel de Stoute en het einde van de Bourgondische droom bijvoorbeeld heeft over het door de Zwitsers plunderen van het hertogelijke kamp in Grandson, dan schrijft hij: “Bij de buit zat de Florentijn, een diamant van 139 karaat die door een jongen werd gevonden. Hij gooide hem eerst weg en verkocht hem later voor drie frank. De Florentijn kwam achtereenvolgens in het bezit van Ludovico de Moor, hertog van Milaan, van paus Julius II, van de groothertogen van Toscane en uiteindelijk van de Oostenrijkse keizers. In 1955 werd de steen verkocht aan een rijke Amerikaan. Een andere diamant, de Sancy, is eigendom geworden van de Indische maharadja van Patiala. Enkele andere bekende diamanten gingen definitief verloren. Vermoedelijk zijn ze gekliefd”. Dat is het soort petite histoire dat de grote verhalen kruidt, nietwaar?
Datzelfde hoofdstuk eindigt hij trouwens met nog een ander stukje petite histoire. Niet zo petite voor wie een fixatie heeft op de zogenaamde Nieuwe Orde, maar in de rand van déze geschiedenis wel: “Het idee van een Middenrijk tussen Frankrijk en Duitsland behoorde echter voorgoed tot het verleden, al droomden de leden van het Verdinaso, het Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen van Joris Van Severen, nog tot in de jaren dertig van onze eeuw hun Bourgondische droom.”
Af en toe is het evenwel een beetje uitkijken met dat soort dingetjes bij Gevaert. Als hij in Keizer Karel treedt af als koning van Spanje schrijft dat “elk Vlaams dorp dat zichzelf respecteert een liefst boertig verhaal over de goede keizer Karel” heeft, moet hij toch wel weten dat hij méér dan een beetje overdrijft. En als hij in De Vrede van Carlowitz en het einde van de Ottomaanse macht vertelt dat “van onverdraagzaamheid (…) aanvankelijk geen sprake [was], zeker in de beginperiode werd de islam niet opgedrongen”, dan weet je dat hij daarin geschiedkundigen als Raymond Detrez volgt (zie mijn bespreking van diens De Balkan – Een geschiedenis), maar vergeet te vermelden dat de “verdraagzaamheid” er wél van begin af aan in bestond de christenen als tweederangsburgers te behandelen. Of zoals Detrez schrijft: “dat niet-moslims, in casu christenen, geen nieuwe kerken of kloosters mogen bouwen en bouwvallige niet mogen herstellen, dat ze hun godsdienst niet openlijk mogen belijden, niemand tot het christendom mogen bekeren en niemand mogen verhinderen zich tot de islam te bekeren, aan moslims respect moeten tonen, niet de kledij van moslims mogen dragen, geen gezadelde dieren mogen berijden [niet met gemotoriseerd vervoer rijden, vertaald naar tegenwoordige tijden, noot van mij] en wapens dragen, geen gefermenteerde drank mogen verkopen, niet in de buurt van moslims mogen begraven worden en geen huizen mogen bouwen die hoger zijn dan die van moslims”. Later nog verstrengd tot: “kledingvoorschriften (...) om niet-moslims duidelijker van moslims te onderscheiden (...) Kerken gebouwd na de komst van de islam moesten worden afgebroken en een tiende van de woonhuizen van christenen geconfisqueerd en omgebouwd tot moskeeën. Niet-moslims mochten geen openbare functies bekleden waarbij ze gezag uitoefenden over moslims en ze mochten geen islamitische scholen bezoeken”.
Af en toe is het boek, ten slotte, ook al een beetje achterhaald. Het is nu eenmaal gepubliceerd in 2000 en heeft het over de jaren 1000-2000, maar als je een zin leest als “Afrika wordt aan het begin van de nieuwe eeuw bedreigd door een bijkomende ramp”, dan klinkt dat alsof dat nú nog steeds zou moeten gelden (we zijn per slot van rekening nog maar 2020) en als die “bijkomende ramp” dan aids blijkt te zijn, dan weet je dat die ramp bijlange niet meer voorstelt wat ze toen aan potentieel had en dat Gevaert er beter de doemdenkers van tussen gelaten had: die voorspelden toen, zo schrijft hij, “dat grote delen van Afrika in het volgende millennium alleen nog maar bewoond zullen zijn door weeskinderen en grootouders en zo goed als geen actieve bevolking meer zullen hebben”. Daar is nog steeds een kans op, maar dat zal dan eerder aan een massale exodus richting Europa liggen dan aan aids.
Nu goed, als een geschiedenisboek zich waagt aan het voorspellen van de toekomst gebeuren zo’n dingen. Net zoals objectiveit niet altijd vanzelfsprekend is als wie dan ook zich waagt aan het schrijven van geschiedenis. Gevaert zegt in zijn inleiding dan wel dat hij “geen historicus (…) [is] maar een geïnteresseerde leek”, maar af en toe zou de “geïnteresseerde leek” zijn linkse oriëntatie iets minder hard mogen laten meespelen. Het is niet meteen een probleem bij de verder van ons afgelegen stukjes geschiedenis, maar van zodra Gevaert in de buurt van de twintigste eeuw komt, gaat het vrij hard opvallen.
Maar ik vergeef het hem omdat hij met De dood van Laura en het begin van de pestepidemie mooi aantoont wat voor een waanzin de crisis die veroorzaakt is voor de “bestrijding” van covid-19 wel is als we de effectieve sterftekans aan dat laatste even tegenover de sterftekans aan de pest in de middeleeuwen stellen en de verzorgingsmogelijkheden van nu tegenover die van toen. Ter illustratie: “Begin 1348 kreeg ook Venetië een lading binnen uit de Krim en er volgde een herhaling van wat er in Messina gebeurd was. De lente was inmiddels in het land en met de warmte breidde het aantal ziektegevallen zich in een razend tempo uit, niet alleen op Sicilië en in Venetië, maar in heel Italië. In Venetië stierven er tot zeshonderd mensen per dag. De lijken werden opgehaald en naar onbewoonde eilanden in de uithoeken van de lagune gebracht, daar was de kans op verdere verspreiding van de ziekte het kleinst. Die manier van werken kon maar korte tijd worden volgehouden. De ‘Corpi morti! Corpi morti!’ roepende ophalers van lijken waren de eersten om op hun beurt te worden besmet”. Zover kwam het natuurlijk niét met de “Bring out your dead”-roepers in Monty Python and the Holy Grail, maar daar deed dat laatste me aan denken. Weet ik meteen ook waar John Cleese en zijn compagnons dát idee vandaan haalden ...
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !