vrijdag 21 september 2018

De zwemmer (Zsuzsa Bánk)

Het is zo'n beetje een persoonlijke traditie geworden de jongste jaren om tijdens mijn verlof een boek van een Hongaarse schrijver te lezen. Niet geheel onlogisch gezien ik de jongste jaren nogal wat tijd heb geïnvesteerd in een avondcursus Hongaars én intussen een viertal jaren Hongarije als vakantiebestemming achter me heb. Bovendien geen slecht idee gezien er véél lezenswaardige Hongaarse lectuur wordt/is geproduceerd, waarvan intussen - volkomen terecht - toch ook al een en ander is vertaald naar het Nederlands.

Dit jaar vond ik in - als ik me dat goed herinner - een kringwinkel het boek De zwemmer van Zsuzsa (spreek uit: "zjoezja") Bánk en dat boek eindigde ook in mijn reiskoffer. Zsusza Bánk is volgens haar papieren Duitse - ze is ook geboren in Buchmesse-stad Frankfurt am Main -, maar dat is alleen maar zo doordat haar beide ouders uit Hongarije wegvluchten in de nadagen van de Hongaarse Opstand van 1956. Die nadagen zijn dan ook waar De zwemmer over gaat, of toch de gevolgen van die nadagen voor een aantal mensen die het land wel of niet (konden) ontvlucht(t)en.

Wie "de" Hongaren een beetje kent - en er wordt tegenwoordig, vooral in het Europees parlement heel wat afgeluld over Hongarije en zijn regering, maar er zijn, daar en elders in (West-)Europa, nog steeds bijzonder weinig mensen die dat doen (als ze "de" Hongaren wél zouden kennen, zouden ze wellicht een hoop minder onzin verkopen) -, weet dat "1956", naast Oostenrijk-Hongarije en de Turkse bezetting, een vast (en omvangrijk) thema is in de Hongaarse literatuur (en in het straatbeeld), dus kan het moeilijk verbazing wekken dat Zsusza Bánk de gebeurtenissen van 1956-1957 als achtergrond van haar debuutroman heeft gebruikt. Origineel aan haar invalshoek is het feit dat die niet gevormd wordt door de revolutionaire gebeurtenissen an sich, maar door een echtgenote en moeder die zowel van haar man, kinderen als haar land wegvlucht, en die man, die kinderen en hun omgeving die achterblijven.

Ik durf er een beetje een metafoor in zien voor de Opstand zelf: de reden ervoor was zo'n beetje halfslachtig (Imre Nagy was per slot van rekening dan wel geen stalinist, maar toch een communist), meer ingegeven door hart dan verstand (en dat hart sloeg Hongaars, niet Russisch), zonder helder zicht op de uitkomst, maar ook leidend tot stuurloosheid bij de achterblijvers. Hongarije werd, ondanks het hardhandig onderdrukken van de Opstand door de Sovjets en "dankzij" het de andere kant uitkijken van het "vrije" Westen, de "vrolijkste barak in het socialistische kamp". "Vrolijk", dat wel, maar nog steeds een barak en zich nog steeds in een kamp bevindend waar het zich niet van ganser harte in thuis voelde, noch bij de een noch bij de ander horend, een taal sprekend (ook letterlijk) die zelfs voor de buren onbegrijpelijk was en is.

Los van het feit dat dat laatste, die taal, volgens mij nog steeds de reden vormt voor veel onbegrip ten opzichte van de Hongaren (terwijl ze terecht trots zijn op die mooie taal en ze ook in het hol van de leeuw niet opgeven om over te schakelen op steenkoolengels - Orbán versus Verhofstadt, zeg maar), is er echter het gevoel. En dat gevoel, dat Hongaarse gevoel, een weemoed-zonder-stil-te-staan, een terugblikkend-doorgaan, is niet alleen nog steeds sterk aanwezig in het Hongarije van nu, maar ook in dit prachtige boek van Zsuzsa Bánk. Zoals Gloed van Sándor Márai (boekbespreking hier) dus, een aanrader ! 

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !